Maurits van den Noort
Is de commercialisering van de gezondheidszorg niet te veel ten koste gegaan van de menselijkheid in ons vakgebied?
In het volgende stukje wil ik kort ingaan op de gevolgen van de commercialisering van de gezondheidszorg. De laatste jaren hebben we geleerd (academische)ziekenhuizen niet meer als zorginstellingen te zien. In plaats daarvan zijn het ondernemingen geworden. Wat zijn de gevolgen hiervan voor ons vakgebied? Kunnen wij onze patiënten nog steeds menselijk en met liefde behandelen of zijn de patiënten gedegradeerd tot nummers? Uiteraard valt over de invulling van het woord professionaliteit te twisten.
De aanleiding van dit stukje is eigenlijk de tragische dood van de echtgenote van een vriend van me. Zij werd door de artsen niet serieus genomen toen ze had aangegeven dat ze erge pijnen had (waaronder rugpijn). De vrouw stond bij het ziekenhuis bekend als een chronische patiënte, waardoor de artsen waarschijnlijk sneller op het verkeerde been zijn gezet. De vrouw had herhaaldelijk aangegeven dat de klachten veel ernstiger waren dan dat ze gewend was. Helaas moest er door haar en haar echtgenoot maandenlang op worden aangedrongen alvorens de arts een uitvoeriger onderzoek wilde instellen. De arts had verschillende keren benadrukt dat hij de deskundige was en weinig tijd had en dat hij wel wist wat er aan de hand was. De gevolgen van het uitstellen van het onderzoek bleken desastreus. De resultaten wezen inderdaad niet op chronische rugklachten, maar op uitzaaiingen in het hele lichaam. Daarop is de vrouw direct uit het ziekenhuis ontslagen (misschien omdat dit niet economische bed weer snel beschikbaar moest zijn?) De vrouw is kort daarop aan kanker overleden. De arts heeft zich voor zijn misdiagnose en zijn arrogante gedrag verder niet meer verontschuldigd. Inmiddels is er een juridische procedure tegen de behandelende arts begonnen.
Het spreekt voor zich dat er in een ziekenhuis fouten kunnen worden gemaakt. In het geval van een arts kunnen deze fouten meteen de dood tot gevolg hebben. In principe is dat ook niet wat mijn vriend deze behandelende arts verwijt. Het is eigenlijk veel meer de arrogantie waarmee hij de ‘leken’ benaderde en het gebrek aan menselijkheid. Bovendien had een kleine verontschuldiging toch niet misstaan.
Dit is een voorbeeld van hoe het verkeerd kan aflopen, maar toch denk ik dat dit geval niet op zich staat. Bovendien denk ik dat je ook niet kunt zeggen dat dit alleen een probleem van deze specifieke arts was. Ook lijkt het me onwaarschijnlijk dat deze problemen alleen bij artsen in het algemeen voorkomen. Uiteraard kan er natuurlijk altijd een eigenwijze arts tussen zitten, maar wat doen we dan met de andere veel gehoorde klachten over de gezondheidszorg. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de te lange wachtlijsten, de weinige tijd dat de arts aan zijn patiënten kan besteden, gebrek aan oprecht medeleven, gestresst personeel etc. Naar mijn mening zouden deze veel gehoorde klachten ook iets te maken kunnen hebben met de grote bezuinigingen van de jaren 90. Het kan bijna niet zo zijn dat men jarenlang kan bezuinigen zonder dat dit gevolgen zou hebben. Het is dan ook geen toeval dat deze gevolgen pas later daadwerkelijk zichtbaar worden. De politiek heeft zich de laatste tijd met name op de wachtlijstenproblematiek gestort, maar er zijn eigenlijk veel meer problemen in de gezondheidszorg. Het gebrek aan personeel (aanvankelijk hoofdzakelijk verplegend personeel) was eigenlijk één van de eerste zichtbare gevolgen van de bezuinigingen. Het resterende personeel moest in steeds minder tijd steeds meer werk gaan doen. Dit leverde eigenlijk een viscieuze cirkel op. Het aantal werkkrachten nam af en mede door het gebrek aan personeel, raakten er weer meer werkkrachten overwerkt (of kozen voor een andere baan). Uiteraard gaat dit gebrek aan personeel op den duur ook ten koste van de kwaliteit van het werk. Veel personeel zit op het randje (of zelfs daarboven) van hun kunnen en dit komt tot uitdrukking in een verminderde medische hulpverlenende kwaliteit, maar ook in een verminderde menselijke patiëntenbenadering. Er was simpelweg steeds minder tijd voor een menselijk praatje met de patiënt. De bezuinigingen leidden aanvankelijk in een gebrek aan verplegers, maar het laatste jaar is er ook een gebrek aan artsen gekomen. Ook deze artsen moeten in steeds minder tijd steeds meer werk doen. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat dit ook bij hen leidt tot een vermindering van een menselijke patiëntenbenadering (weinig tijd/gestresst etc). Bovendien kan dit op den duur ook hier leiden tot een vermindering van de medische hulpverlenende kwaliteit. De politiek heeft zich hier lange tijd niet erg druk over gemaakt, want wanneer we de resultaten van de ziekenhuizen door een ‘economische bril’ bekijken dan doen ze het zo slecht nog niet. Ook wanneer men kijkt naar het aantal medische behandelingen dan is dat een redelijk goed niveau. Echter in hoeverre heeft het dienstverlenend personeel nog tijd voor een menselijkere benadering van de patiënten? Precies, juist dat punt komt uit de economische statistieken niet naar voren!
Misschien vraag je je af in hoeverre geldt deze problematiek eigenlijk voor de Neuro- & Revalidatiepsychologie? Het is volgens mij niet zo gemakkelijk om deze vraag te beantwoorden. Ik zal me bij de beantwoording van deze vraag dan ook vooral baseren op de ervaringen in een aantal academische ziekenhuizen. Toch denk ik dat ook voor de Neuro- & Revalidatiepsychologen in het algemeen een waarschuwing op zijn plaats is. Het grote verschil met de verplegers en de artsen is dat er niet direct een groot gebrek aan Neuro- & Revalidatiepsychologen is. Toch moeten zij eveneens vaak onder hoge tijdsdruk presteren en het is dan ook niet ondenkbaar dat dit wel eens ten koste van de (menselijke benadering) van de patiënten gaat. Veel studenten die voor Neuro- & Revalidatiepsychologie hebben gekozen, zullen later als doel hebben om patiënten daadwerkelijk te helpen. Het spreekt voor hen voor zich dat daarbij ook een warme menselijke benadering naar de patiënt bijhoort. Echter wanneer men in de praktijk werkzaam is dan blijft er vaak maar erg weinig tijd over voor deze menselijke benadering. De tijdsplanning is nogal strak. De resultaten van het neuropsychologisch onderzoek moeten meestal snel ter beschikking zijn (vaak binnen enkele dagen). Zelf heb ik regelmatig meegemaakt dat ik nog afscheid nam van de patiënt na het neuropsychologisch onderzoek, terwijl de telefoon ging. …of ik de resultaten al had van het neuropsychologisch onderzoek van vanmorgen (een kwalitatief goed neuropsychologisch verslag schrijven + overleg binnen 5 minuten is toch wel erg snel!). Als ze de gegevens hadden dan konden ze de patiënt uit het ziekenhuis ontslaan. Nu weet ik dat het antwoord hierop toch altijd professionaliteit moet zijn. Met name de kwaliteit van het werk moet bewaakt worden. Bovendien heeft de neurologische kliniek vaak zelf meer belang bij het zo snel mogelijk ontslaan van patiënten dan de patiënt zelf. Deze werkwijze heet namelijk een ‘efficiënte’ (economische) werkwijze te zijn. Echter volgens mij kan dit juist tot medische fouten (nonchalance/haast) leiden. Bovendien gaat dit vrijwel zeker ten koste van de menselijkheid naar de patiënten. Mijn persoonlijke mening is dat we ook op ons vakgebied uit moeten kijken dat de ‘efficiënte’ werkwijze niet ten koste gaat van medische fouten. Bovendien denk ik dat deze ‘efficiënte’ werkwijze vrijwel zeker ten koste gaat van een stuk menselijkheid naar onze patiënten.
Wat kunnen we hieraan doen?
Een voor de hand liggende oplossing van het nu ontstane probleem zou het stoppen van de bezuinigingen in de gezondheidszorg zijn. Persoonlijk denk ik dat er de komende tijd juist meer geld nodig is om de vele problemen die nu in de gezondheidszorg zijn ontstaan aan te pakken. Nu vind ik dat we de verantwoording niet al te gemakkelijk moeten afschuiven. Ik denk dat we ook kritisch naar onszelf moeten kijken. Maken wij als neuropsychologen wel voldoende tijd vrij voor onze patiënten? Benaderen wij onze patiënten wel altijd op een menselijke/respectvolle manier? Hoe kunnen we onze benaderingswijze verbeteren? Ik denk dat dit een aantal vragen zijn waar we meer bij stil moeten staan.
Natuurlijk zullen er in de medische sector altijd fouten worden gemaakt, maar zoals mijn vriend aangaf moet er in ieder geval alles aan worden gedaan om die tot een minimum te beperken. Het moge duidelijk zijn dat haast en stress voor een goede gezondheidszorg niet bevorderlijk zijn! Tevens moeten sommige hulpverleners misschien iets meer gaan beseffen dat wij de functie hebben om dienstbaar te zijn voor onze cliënten en hierin is absoluut geen plaats voor vak-arrogantie!
Maurits van den Noort
"Op de wereld is voldoende aanwezig om te kunnen voldoen aan ieders behoefte, maar er is niet genoeg om te kunnen voldoen aan ieders hebzucht" (Mahatma Gandhi)
Persoonlijke gegevens:
Geboortedatum: 3-3-1977
Geboorteplaats: Dordrecht
Relevante opleidingen:
1996-2000: Sociale psychologie (Katholieke Universiteit Nijmegen).
1996-2001: Neuro- & Revalidatiepsychologie (Katholieke Universiteit Nijmegen/
Universiteits Ziekenhuis Gent).
1996-2001: Vergelijkende- & Fysiologische psychologie (theoretische gedeelte, Katholieke
Universiteit Nijmegen)
2002-heden: Promotie-project: Wat is de rol van het werkgeheugen bij tweede-
taalverwerking?/Neurolinguistiek (Katholieke Universiteit Nijmegen).
In het volgende stukje wil ik ingaan op mijn drie belangrijkste interessegebieden namelijk: neuro- & revalidatiepsychologie, parapsychologie en de kunst. Veel mensen zullen bij het lezen van deze drie gebieden denken, wat hebben die nou met elkaar te maken? Ik hoop dat ik dit duidelijk kan maken in het volgende overzicht. Uiteraard zou het beeld niet compleet zijn als ik niet kort een persoonlijke achtergrond zou geven.
Voorgeschiedenis
In de zomer van 1996 ben ik begonnen aan mijn studie psychologie in Nijmegen. Dit was een weloverwogen keuze. Zoals zo vaak in het leven gingen persoonlijk ervaringen aan deze keuze vooraf. Van kinds af aan heb ik al paranormale ervaringen gehad. In mijn kinderjaren leverde dat geen noemenswaardige problemen op. Voor een kind is het normaal dat hij/zij een 'rijke fantasie' heeft. Echter op de middelbare school bleek het een heel stuk moeilijker om deze ervaringen in mijn leven te integreren. Ik had geprobeerd om mijn paranormale indrukken zo veel mogelijk te verstoppen en de wereld puur rationeel te benaderen. Dit hield ik zo een tijdje vol, maar op mijn 17e kreeg ik hiervoor de rekening gepresenteerd. De ervaringen kwamen plotseling in sterkere mate terug en ik raakte in een depressie. Dat jaar ben ik tevens in de 5e (VWO) blijven zitten, hetgeen ik als een blamage heb ervaren. Gelukkig kon ik me met steun van enkele 'echte' vrienden en mijn Orthopedagoog herpakken. Na mijn VWO-opleiding besloot ik toen psychologie te gaan studeren om in de toekomst zelf iets voor andere mensen te kunnen betekenen.
De opleiding psychologie
De studie psychologie duurt officieel 4 jaar. Het eerste jaar is het propedeuse jaar. In dit jaar krijg je kort een inleiding in alle deelgebieden van de psychologie. Ik vond dit een ontzettend interessant jaar. In het tweede jaar is er ook nog een gezamenlijk jaar. Aan het eind van het 2e jaar kies je voor een afstudeerrichting. In Nijmegen heb je de keuze uit 10 afstudeerrichtingen: Sociale psychologie, Arbeids- & Organisatiepsychologie, Cultuur- & Godsdienstpsychologie, Klinische psychologie, Neuro- & Revalidatiepsychologie, Psychogerontologie, Ontwikkelingspsychologie, Mathematische psychologie, Functieleer en Vergelijkende- & Fysiologische psychologie. Echter globaal gesproken kun je een keuze maken uit de meer op het wetenschappelijk onderzoek gerichte afstudeerrichtingen en de meer klinische richtingen. Hoewel het afgeraden wordt, heb ik toch besloten om in verschillende richtingen af te studeren. Zo kon ik vanuit de verschillende stromingen kennis op doen. Mijn voorkeur gaat echter hoofdzakelijk uit naar de Neuro- & Revalidatiepsychologie.
Neuro-& Revalidatiepsychologie
De Neuro-& Revalidatiepsychologie is eigenlijk een soort tussenrichting. Aan de ene kant kunnen Neuropsychologen zich op wetenschappelijk onderzoek richten. Aan de andere kant kunnen ze ook in de klinische praktijk werkzaam zijn. Binnen de Neuropsychologie gaat men ervan uit dat er een verband bestaat tussen de hersenen en het gedrag van de mensen. Klinische Neuropsychologen zijn hoofdzakelijk werkzaam binnen (academische)ziekenhuizen en binnen revalidatiecentra. Hun werkwijze is bijna altijd multidisciplinair. Het team bestaat meestal uit Neuropsychologen, Neurologen, Neuroradiologen evt. Ergotherapeuten, Fysiotherapeuten etc.). De patientenpopulatie is heel divers. U kunt hierbij denken aan: Parkinson, Dementie, CVA, Epilepsie etc. Allereerst moet er een goed Neuropsychologisch onderzoek plaatsvinden. Het Neuropsychologisch onderzoek bestaat uit een anamnese (gesprek met de patient) en soms een heteroanamnese (gesprek met de partner of andere medische gegevens). Aan de hand hiervan zullen een heel aantal onderzoeken worden uitgevoerd. De resultaten op deze taken geven indirect informatie over de locatie van eventuele problemen in het brein. Nadat het Neuropsychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, kan er een goede Neuropsychologische diagnostiek plaatsvinden. In het kort wordt er dan bepaald waar de patient precies aan lijdt (voor zover mogelijk op basis van neuropsychologische gegevens) en wat er voor de patient gedaan kan worden. Wanneer iemand bijvoorbeeld een beroerte heeft gehad, kan deze worden opgenomen in een Revalidatiecentrum. Via een uitvoerig revalidatieprogramma probeert men de patient weer bepaalde vaardigheden eigen te maken. Zoals ik daarnet al aangaf kunnen Neuropsychologen zich ook richten op het wetenschappelijk onderzoek. Voor mij is dat hoofdzakelijk het geval. Het onderzoeksgebied van de Neuropsychologie is heel interessant en divers. Zelf heb ik tijdens mijn afstudeerproject vooral onderzoek gedaan naar de vraag hoe verschillende talen in het menselijk brein gerepresenteerd zijn. Wanneer iemand bijvoorbeeld Nederlands, Engels en Frans spreekt, worden die talen dan op verschillende plaatsen of juist op dezelfde plaatsen in het brein verwerkt? U vraagt zich misschien af hoe doen die onderzoekers dat? Tot voor kort was het inderdaad niet mogelijk om hersenactiviteit in beeld te brengen. Echter met de opkomst van de 'Neuroimaging' (hersenscan) methoden veranderde dit. Deze onderzoeksrichting noemt men tegenwoordig de cognitieve neurowetenschappen. Het boeiende van deze ontwikkeling is dat er onderzoek gedaan word door verschillende wetenschappelijke disciplines. Hierin zijn de volgende disciplines vertegenwoordigd: neurologie, neuroradiologie, neuropsychologie, natuurkunde, biologie en informatica etc. Hierdoor kijken wetenschappers vanuit verschillende invalshoeken naar de onderzoeksgebieden. Deze samenwerking kan in de komende jaren nog voor belangrijke wetenschappelijke doorbraken gaan zorgen op het gebied van de neurowetenschappen.
Parapsychologie
Mijn interesse voor de parapsychologie is eigenlijk voortgekomen uit mijn eigen paranormale ervaringen. Wanneer je regelmatig wordt geconfronteerd met paranormale ervaringen wil je toch graag weten hoe dat in elkaar zit. Ben ik wel normaal? Om antwoord op deze vragen te krijgen, besloot ik me te gaan verdiepen in de parapsychologie. De parapsychologie doet wetenschappelijk onderzoek naar paranormale verschijnselen. De parapsychologie is eigenlijk onder te verdelen in een groep wetenschappers die gebruik maakt van de 'kwalitatieve' methode en een groep die gebruik maakt van de 'kwantitatieve methode'. Onder de kwalitatieve methode kunt U bijvoorbeeld denken aan het in kaart brengen van persoonlijke gerapporteerde ervaringen (in de psychologie ook wel case studies genoemd). Met name in de jaren 50 en 60 was dit een veel gebruikte methode. Zo is de Nederlandse parapsycholoog professor Tenhaeff bekend geworden met het in kaart brengen van de ervaringen van paragnost Gerard Croiset. Echter de laatste tijd maakt de parapsychologie vooral gebruik van de kwantitatieve methode. De kwanitatieve methode probeert met behulp van experimenten bepaalde verschijnselen aan te tonen. In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken zijn deze experimenten vaak veel 'harder'opgezet dan bij de psychologie. Dit komt omdat de parapsychologie zich veel meer heeft laten inspireren door de kwantumfysica (Natuurkunde). Hoewel de parapsychologie een onderdeel van de psychologie zou moeten zijn, wordt de parapsychologie als subdiscipline niet door alle psychologen erkend. Naar mijn mening is dit vooral het gevolg van de misverstanden die over de parapsychologie bestaan. Zelf zou ik heel graag een brug willen slaan tussen de parapsychologie en de subdisciplines van de psychologie. Een veel belovend onderzoeksgebied is volgens mij het onderzoek naar onbewuste emotionele informatieverwerking in het brein. Onderzoek heeft aangetoond dat de hersenen onbewust emotionele informatie verwerken (een paar 100ms.) voordat ze de informatie daadwerkelijk gepresenteerd krijgen (Bechara et al, 1994, 1996, Globisch et al, 1999, Durieux, 1999 in Bierman, 2000). Door bij dit onderzoek tevens gebruik te maken van de nieuwe hersenscantechnieken (ERP,fMRI & PET) zijn we in staat om nu ook de precieze lokatie van de activatie in het brein te onderzoeken.
Kunst/'De Intuitieven'
Al op vroege leeftijd ben ik met de kunst in aanraking gekomen. Mijn oom (Guust van den Noort zelf semi-professioneel in de kunst actief) had ontdekt dat ik vrij goed kon tekenen en heeft me toen aangespoord hier iets mee te gaan doen. Als kind heb ik dan ook vrij veel getekend en geschilderd. Echter tijdens mijn puberteit heb ik 5 jaar niet geschilderd. In die periode zaten mijn emoties als het ware opgesloten. Toen ik uit mijn depressie was gekomen, ontdekte ik gelukkig opnieuw het schilderen als uitlaatklep. Mijn werk werd in die tijd sterk beinvloed door het Impressionisme en de Haagse school. Op mijn 23e veranderde mijn schilderstijl drastisch. Op de een of andere manier had ik ineens de behoefte om zo maar te gaan schilderen. Waar ik daarvoor altijd bewust bezig was met de compositie, ontstonden de werken nu eigenlijk vanzelf. Mijn omgeving typeerde de werken als heel uniek. Uiteraard moest ik zelf ook wennen aan mijn nieuwe werk, want ik had tot die tijd altijd redelijk klassiek geschilderd.
Toen ik voor mijn studie in Gent (Belgie) was, ontstond het idee om deze wijze van kunst een naam te geven. Ik had een aantal schilders in Nederland en in Belgie ontmoet die een soortgelijke werkwijze hadden. Deze 'paranormale'kunst zou voortaan bekend worden onder de naam 'de Intuitieven'. Echter ik was van mening dat 'de Intuitieven'niet alleen een leuk kunstinitiatief moest worden, maar dat we ook daadwerkelijk een bijdrage moesten leveren aan de maatschappij. Het idee was nu vrij compleet. Met de verkoop van onze schilderijen zouden we goede doelen gaan ondersteunen. Op deze wijze konden we niet alleen proberen mensen te laten genieten van onze kunst, maar konden we tevens de arme mensen in de derde wereld ondersteunen.
Voor vragen/opmerkingen kunt U mij bereiken op het volgende e-mailadres: MvdNoort@Let.kun.nl
Brainimaging technieken bieden nieuwe uitdaging voor de (para)psychologie
Maurits van den Noort
Katholieke Universiteit Nijmegen
In dit artikel zal in het bijzonder worden ingegaan op de vraag in hoeverre brainimaging
technieken een interessante aanvulling kunnen zijn voor de (para)psychologie. Achtereenvolgens worden de volgende technieken besproken: ERP, PET en fMRI. Er zal kort worden ingegaan op de technieken zelf. Verder zullen de voor- en nadelen van deze technieken besproken worden. Tenslotte zullen een aantal toepassingen van deze technieken in de parapsychologie besproken worden.
De parapsychologie kenmerkt zich van oudsher door twee verschillende onderzoeksrichtingen. Aan de ene kant zijn er de kwalitatieve onderzoekers. Een voorbeeld hiervan was professor Tenhaeff. Deze onderzoekers richten zich met name op het in kaart brengen van paranormale ervaringen, die gemeld worden door de mensen. Zo is professor Tenhaeff in het bijzonder bekend geworden door het in kaart brengen van de ervaringen van de paragnost Gerard Croiset. Aan de andere kant zijn er de kwantitatieve onderzoekers. Deze onderzoekers proberen door middel van wetenschappelijk verantwoorde experimenten paranormale vermogens aan te tonen. Deze meer kwantitatieve benadering werd in het verleden gestart door dr. Rhine die met behulp van de Zener-kaarten paranormale vermogens van proefpersonen probeerde aan te tonen. Door middel van kansberekening kon hij bepalen of proefpersonen boven kans presteerden en dus een zekere mate van paranormaliteit aan de dag legde. Vandaag de dag heeft deze meer kwantitatieve onderzoeksrichting zich vooral laten inspireren door de Quantumfysica. De psychologie en de natuurkunde zijn altijd al de wetenschapsgebieden waartussen de parapsychologie zich heeft bewogen.
De laatste tien jaar zien we een nieuwe wetenschappelijke ontwikkeling waarvan ook de parapsychologie kan gaan profiteren. Dit onderzoeksgebied wordt ook wel 'the cognitive neuroscience' genoemd. Gesteund door de technische ontwikkelingen worden er de laatste jaren binnen de neurowetenschappen veel doorbraken gemaakt. Deze doorbraken zijn deels de verdienste van de samenwerking van verschillende wetenschappelijke disciplines: Geneeskunde, Psychologie, Biologie, Natuurkunde & Informatica. Deels zijn ze de verdienste van de grote technologische vooruitgang die de laatste tien jaar geboekt is. Hierdoor werd het mogelijk om tijdens het wetenschappelijk onderzoek gebruik te maken van technieken als: ERP, PET-scans en fMRI-scans. Zowel de technologische ontwikkelingen als de samenwerking van de wetenschappelijke disciplines zullen in de toekomst nog voor grote doorbraken gaan zorgen. Niet voor niets noemde professor Hagoort (directeur van het fcDonderscentrum(1)) de 21e eeuw 'de eeuw van de neurowetenschappen'.
Maar van welke technieken maken de cognitieve neurowetenschappers dan gebruik? Eigenlijk passen zij een heel scala van technieken toe. Hier valt te denken aan: CT, MRI, PET, fMRI, EEG, ERP, MEG, Eco etc. Omdat het niet de bedoeling van dit artikel is om al deze technieken te bespreken, zullen alleen de drie belangrijkste technieken: ERP, fMRI en PET besproken worden. Misschien vraagt U zich bij het lezen van de technieken meteen al af
1) Het fcDonderscentrum is een onlangs geopend hersenonderzoeksinstituut te Nijmegen. Hier wordt met behulp van 1,5 Tesla en 3 Tesla hersenscans onderzoek gedaan naar allerlei relevante deelgebieden: taal, emotie, geheugen, mentale rotatie etc.
waarom gebruiken de neurowetenschappers zoveel technieken? Het antwoord hierop is eigenlijk vrij voor de hand liggend. Alle technieken hebben namelijk voordelen en nadelen. Bij de behandeling van de technieken zal daarom ook kort worden ingegaan op enkele voor- en nadelen van de techniek.
ERP
De afkorting ERP staat voor Event Related Potential. Deze techniek ontwikkelde zich uit een techniek die al langer binnen de psychologie werd toegepast namelijk het EEG (Electro Encephalo Gram). Wetenschappers hadden in het brein ontdekt dat de zenuwcellen wanneer ze in rust waren een negatieve elektrische lading (ongeveer -70 mV) hadden. Er is namelijk een ongelijke verdeling van ionen tussen de binnenkant en de buitenkant van de zenuwcel. Dit elektrische potentiaal van een zenuwcel in rust wordt ook wel 'resting potential' genoemd. Een belangrijke vondst was dat deze resting potential ook daadwerkelijk te meten was met behulp van een micro-elektrode. Wanneer de zenuwcel nu geactiveerd wordt, zien we een tijdelijke ontlading (tot +20 mV) dit wordt het 'action potential' genoemd. Enkele milliseconden na de ontlading wordt weer de oorspronkelijke elektrische lading bereikt. De meting tijdens het EEG en het ERP zijn op dit beginsel gebaseerd. De ontwikkeling van de elektronica maakte het mogelijk om de elektrische activiteit van de hersenen en van afzonderlijke neuronen te meten. Zo registreerde Hans Berger al in 1928 voor het eerst met succes de elektrische activiteit van het schedeldak van mensen.
Indien twee elektroden op de schedel worden aangebracht en verbonden worden met een EEG-apparaat, dat bestaat uit een versterker en een schrijver, kan de spanning tussen deze twee elektroden worden geregistreerd. Een dergelijke registratie van het EEG kan worden vastgelegd door een pen, die verticale uitslagen maakt die corresponderen met de grootte van het spanningsverschil. Deze worden weergeven op een papier dat met constante snelheid loopt. Tijdens een EEG-experiment krijgt de proefpersoon een aantal elektrodes op zijn/haar hoofd geprojecteerd. Het is voor de registratie van het signaal van belang dat de elektrodes direct op de huid worden geplaatst anders zit er in de meting te veel ruis. De elektrodes worden volgens een vast schema geprojecteerd, zodat er bij eventuele afwijkingen in het signaal ook duidelijk wordt waar deze activatie in het brein ongeveer plaatsvindt. Op het beeldscherm verschijnen nu allerlei golven van hersenactivatie. Wanneer de proefpersoon bijvoorbeeld slaapt worden er andere hersengolven zichtbaar (hoofdzakelijk Delta-golven) dan wanneer de proefpersoon aan het rennen is (Theta-golven). De patronen van hersengolven zijn bij EEG-registratie direct zichtbaar. Nu vroegen wetenschappers zich af of er veranderingen zichtbaar zijn wanneer een proefpersoon een specifieke taak moet uitvoeren? Dit bleek inderdaad het geval. Wanneer proefpersonen naar een lampje keken dat aan en uit ging bleken de hersengolven inderdaad te veranderen.
Echter, dit signaal was niet direct zichtbaar. Hiervoor was het nodig om de proefpersoon een heel aantal keren ditzelfde lampje aan te bieden. Wanneer men nu alle EEG-registraties middelde dan zag men een duidelijk patroon dat was ontstaan door de blootstelling van de proefpersoon aan de gebeurtenis (in dit voorbeeld het aangaan van het lampje). Deze techniek zou men in het vervolg dan ook Event Related Potential (ERP) noemen. Het moge duidelijk zijn dat deze techniek inmiddels al in heel wat onderzoeken is toegepast. De grote kracht van ERP zit hem in het feit dat de registratie van zeer snelle processen mogelijk is (ook wel goede temporele resolutie genoemd). Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de toepassing van ERP bij veel taalonderzoek. Een ander voordeel zijn de relatief lage kosten die ermee gemoeid zijn. Echter een groot nadeel aan ERP is dat de precieze lokalisatie van de processen in het brein (ook wel spatiele resolutie genoemd) wel ongeveer aangeven kan worden, dit is echter voor bepaalde onderzoeken absoluut ontoereikend. De ERP-techniek bleek een nuttig hulpmiddel voor de neurowetenschappers, maar was zeker niet optimaal.
PET
De ontwikkeling van de PET-scans (Positron Emission Tomography) hangt nauw samen met de ontwikkeling van de natuurkunde en de nucleaire geneeskunde. PET is gebaseerd op het unieke radioactieve verval van positronen. Het gaat hier te ver om de precieze natuurkundige processen waarop deze techniek gebaseerd is uit te leggen. Kort samengevat komt het er op neer dat wanneer mensen zuurstof inademen, die zuurstof is opgebouwd uit 16 O dwz. 8 protonen en 8 neutronen. De radioactieve stof die bij PET wordt gebruikt, wordt voordat het onderzoek start bij proefpersonen ingespoten.
Deze stof bestaat uit 15 O dwz 8 protonen en 7 neutronen. Deze stof wordt vrijwel direct in het bloed opgenomen. 15 O is een onstabiele stof. Dit heeft tot gevolg dat de extra positron botst tegen een elektron en de energie die bij deze botsing vrijkomt zorgt voor de verwijdering van twee fotonen. Deze fotonen gaan in een richting die men zou kunnen aanduiden als de baan die een hoek van 90 graden maakt met de baan van waaruit het elektron en het proton zijn gekomen. De registratie van die fotonen vindt plaats aan de hand van radiatie detectoren. Deze detectoren zijn verwerkt in de scanner. Nadat bij de proefpersoon de radioactieve stof is toegediend, vinden er een heel aantal botsingen van de positronen en de elektronen plaats. De fotonen die in dezelfde richting worden gedetecteerd wijzen op een radioactieve gebeurtenis.
De botsingen die op hetzelfde tijdstip plaatsvinden worden door een computer geregistreerd en geconverteerd naar een beeld van de bloedspiegel in het brein. Wanneer proefpersonen in de scanner een experimentele taak uitvoeren, registreert men dus indirect de wijzigingen van de bloedspiegel in het brein. Hieruit kan worden afgeleid welke delen van het brein geactiveerd worden bij het uitvoeren van de taak. Er dient hier opgemerkt te worden dat de radioactieve stof snel weer vervalt, zodat toediening hiervan voor de proefpersoon niet schadelijk is.
De PET-scanners hebben het de neurowetenschappers mogelijk gemaakt om bij levende hersenen de verwerking van bepaalde experimentele taken te bestuderen. Ook bleek het mogelijk om de locatie waar een activatie plaats vond beter in kaart te brengen dan tot dan toe mogelijk was. Echter, het grote probleem van de PET-scanners bleek de slechte temporele resolutie te zijn. De registratie van de hiervoor besproken ERP-techniek vindt in milliseconden plaats, terwijl de PET-scanners slechts op secondeniveau kunnen registreren. Een ander groot nadeel van deze techniek bleken de erg hoge kosten te zijn. Voor de bouw van een PET-scanner is een aparte atoomkelder nodig, hetgeen de kosten al gauw in de miljoenen Euro doet lopen.
fMRI
De afkorting fMRI staat voor functional Magnetic Resonance Imaging. Bij fMRI-onderzoek nemen proefpersonen in een fMRI-hersenscanner plaats. In tegenstelling tot bij de PET-scanner hoeft men de proefpersoon geen stof toe te dienen. De hersenscanner bestaat uit een grote magneet. De sterkte van de magneet is relatief klein (1,5 Tesla of 3 Tesla), zodat de magnetische straling voor de proefpersoon niet schadelijk is. Opnieuw wordt met behulp van de scanner op een indirecte wijze onderzoek gedaan naar eventuele bloedspiegel veranderingen in het brein. Proefpersonen liggen in de scanner waar ze een experimentele taak krijgen aangeboden. Voordat de proefpersonen de taak uitvoeren wordt er eerst een anatomische scan van de hersenen gemaakt.
Tijdens de experimentele taak worden er non-stop beelden gemaakt. Tevens moet de proefpersoon een controle taak uitvoeren. Doormiddel van de subtractiemethode wordt de controle taak van de experimentele taak afgetrokken. De activatie die dan over blijft, is de activatie die nodig is voor het uitvoeren van de experimentele taak. fMRI heeft als groot voordeel dat de spatiele resolutie uitstekend is. Op millimeters kan bepaald worden waar in het brein de activatie heeft plaatsgevonden. Het nadeel van de fMRI-techniek is de relatief zwakke temporele resolutie. Echter deze resolutie is wel een stuk beter dan bij de PET-scanner (ongeveer 1 seconde). Ook hier zijn de hoge kosten van deze techniek een groot probleem. Een fMRI-scanner en de bijbehorende techniek kost ook al gauw een paar miljoen Euro.
De laatste jaren wordt in de Neurowetenschappen getracht de technieken te combineren. Op deze manier worden de sterke kanten van de ene techniek met de sterke kanten van de andere techniek gecombineerd. Zo wordt er veel onderzoek gedaan naar de combinatie van ERP en fMRI. Hoewel er grote voordelen zitten aan deze ontwikkeling, zal er toch nog wel een tijdje voorbij gaan alvorens alle methodologische problemen die hiermee gepaard gaan zijn opgelost.
De parapsychologie heeft wat het kwantitatief onderzoek betreft altijd voor hard onderzoek gekozen. Deze experimentele aanpak heeft er onder andere toe geleid dat een aantal (para)normale verschijnselen konden worden aangetoond. Een belangrijke nieuwe vraag is, naar mijn mening, waar in de hersenen in dat geval deze processen plaatsvinden? Stel dat mensen inderdaad in staat zijn helderziende waarnemingen te doen, zoals Ganzfield onderzoek heeft aangetoond, wordt er in het brein dan ook activiteit in de primaire- en andere visuele gebieden gevonden? Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om het Ganzfield experiment, na de nodige aanpassingen(2), in een fMRI-scanner uit te voeren.
Dit kan meer informatie opleveren welke hersengebieden bij de helderziende waarneming betrokken zijn. Ook zou het interessant zijn om in zo'n onderzoek ERP-data mee te nemen. Misschien geeft dit ons ook enige informatie in welk tijdsbestek een eventuele waarneming wordt gedaan. Het zou kunnen dat bijvoorbeeld eerst de meer emotiegerichte hersengebieden actief worden (de gyrus parahippocampales, gyrus limbiscus), waarna de visuele gebieden worden geactiveerd. Een ander interessant onderzoeksgebied zou het onderzoek naar psychokinese kunnen zijn. In zo'n experiment krijgen proefpersonen de stimuli, na enige aanpassing, in de scanner aangeboden. Er kan dan worden gekeken of proefpersonen tijdens het experiment gebieden activeren waarvan binnen de neurowetenschappen bekend is dat zij betrokken zijn bij motoriek (bijvoorbeeld de motorische cortex, cerebellum etc). Dit zijn zo maar twee voorbeelden van onderzoek, er zijn natuurlijk nog een heel aantal andere experimenten voor de parapsychologie denkbaar.
Persoonlijk denk ik dat de parapsychologie erg gebaat is bij de neuroimaging technieken die ik in dit artikel besproken heb. Er zijn veel toepassingen hiervan denkbaar die ons kunnen helpen bij de beantwoording van vragen als: Waar in het brein vinden paranormale processen plaats? Welke hersengebieden zijn hierbij betrokken? Het lijkt me dan ook zinvol dat parapsychologen zich deze materie eigen maken. Daarnaast kan de samenwerking met andere wetenschappelijke disciplines, zoals dat binnen de neurowetenschappen gebruikelijk is, ook de parapsychologie erg dienen. Want juist door sommige verschijnselen vanuit verschillende invalshoeken te bekijken, komt men vaak tot wetenschappelijke doorbraken!
2) Het stimulusmateriaal wordt in een fMRI-scanner via een spiegeltje aangeboden. Dit spiegeltje zit vast aan een soort helm. Tijdens het scanen liggen proefpersonen namelijk in een soort helm, dit om ervoor te zorgen dat proefpersonen tijdens het onderzoek niet met hun hoofd kunnen bewegen. Met een diaprojector is het vervolgens mogelijk om via dit spiegeltje de informatie van een computerbeeldscherm aan te bieden.
Gazzaniga, M.S., Ivry, R.B., & Mangun, G.R. (1998). Cognitive Neuroscience: the Biology
of the Mind. New York: W.W. Norton & Company.
Hobson, J. (1989). Slapen en Dromen. Maastricht: Wetenschappelijke Bibliotheek.
Kalat, J.M. (1995). Biological Psychology. New York: Brooks Cole Publishing Company.
Posner, I.P., & Raichle, M.E. (1996). Images of Mind. New York: Scientific American
Library.
Noort, M.W.M.L. van den, Tesink, C., Vandemaele, P., Deblaere, K., Van Borsel, J.,
Vingerhoets, G., & Achten, E. (2002). Processing of multiple languages in the brain:
an fMRI study (in press).