Petra van der Berg
(64) beschrijft in onderstaand artikel haar
jeugdherinneringen. Tot ongeveer het vijfde jaar
speelde haar jeugd zich af in het door de
oorlog verscheurde Arnhem. Om te schuilen tegen
het oorlogsgeweld zat ze vaak met haar ouders in
de kelder. Uiteindelijk moesten ze vluchten. Aan
het eind van de oorlog kreeg het gezin een huis
toegewezen in Wassenaar.
Petra kampte al vanaf
haar geboorte met een psychische vorm van
lijden.
Pas vele jaren later
bleek dat ze autistisch was. De
wetenschap was indertijd nog niet op de hoogte
van het ziektebeeld 'autisme'.
Op aandoenlijk eerlijke
wijze beschrijft Petra scherp haar innerlijk
beleven. De herinneringen uit haar autistische
jeugdjaren. Het kan een troost, een bemoediging
zijn voor mensen die lijden aan een lichte of
zwaardere vorm van
autisme.
Of voor de begeleiders, opvoeders, ouders van
zulke kinderen, kan het een helder zicht geven
op 'autisme'. Een blik mogen werpen op het
afgesloten innerlijk van een autist kan meer
begrip geven...
Uit onderstaand verslag
blijkt dat liefde en een engelengeduld
van de opvoeder, een belangrijke basis is om een
autistisch kind enigszins uit haar isolement te
halen. En kan het leven, ondanks autisme, tot op
een bepaald niveau aanzienlijk leefbaarder
worden.
MIJN
HERINNERINGEN ALS AUTISTISCH KIND
Héél vaak heb ik
gedacht: Ik weet het beslist héél zeker. Het is
geen vraag, maar een absoluut weten! Dát is het!
Ik ben een autistisch kind geweest. Geweest?
Néé, niet geweest, maar nog steeds.
Diep in mijzelf wéét
ik, dat ik een autistisch mens ben, of: met
autistische gevoelens. Zo druk ik het uit, omdat
het mijn echte gevoelens zijn en bleven, mijn
leven lang al.
Dit eerste stukje,
schrijf ik een beetje uitgebreid op. Vaak dacht
ik, het is het, ja, dát is het. Ik was
autistisch en ben het in wezen gebleven! De
psychiater wist vroeger niet wat ik had. Later
wel.
Als het ter sprake kwam
bij mensen, dan zei ik altijd: 'Ja, ik heb dat
in lichte mate gehad'.
Dat is dus niet
helemaal waar. Mijn echte gevoel is: Ik heb het
altìjd gehouden, maar kan er nu beter mee
omgaan. Nu schrijf ik het in punten verder. Van
vroeger als kindje, tot nu.
O, ja, waaróm ik zei:
(als het ter sprake kwam) 'Ja, ik heb dat in
lichte mate gehad, autisme'. Om te laten merken
aan mamma en anderen dat ik er nu geen last meer
van heb. (mààr tot nu dus nog wél).
Óók om te laten weten:
ik ben er overheen, dus sterker geworden.
Ja, en óf ik sterker
ben geworden. Door alle Liefde die ik van mamma
altijd heb gekregen, door alle intensheid, alle
aandacht en haar gróte, sterke gevoel 'Ik... kán
het! Moeilijk maar Petra komt er doorheen!'.
Petra is door haar wil
er doorheen gekomen, en haar sterke gevoel van:
Ik kom er doorheen, ik zal het leren. Ik wil het
zelf héél graag, óók om te laten zien, zie je
wel lieve mamma, als je wilt, gráág mee wilt
werken, dan kom of kan je ver komen.
Al uw inspanningen,
grote inspanningen zijn níet voor níets geweest,
mamma. Uw oneindige geduld en liefde hebben mij
geholpen, tot zo ver ik als mens heb mogen
komen.
Dank U lieverd, een
heleboel liefs + véél lieve zoenen voor uw
onwankelbaar geloof in vertrouwen. Je woorden
mamma: 'Je kan het...!'.
Nu ga ik in punten
noteren, hóe ìk het autistisch zíjn heb ervaren,
en ervaar.
Mamma zei: 'Schrijf het
eens op, in punten'. Dat vond ik een prima idee.
Ik hoop, dat ik het in korte punten kan noteren
en er niet opnieuw ellenlange verhalen van maak.
Ik begin bij het begin
van mijn leven, en daarna steeds ouder wordend.
Níet dus mijn leven
opschrijven, herinneringen daarvan, maar de
herinneringen van mij over mijn autistisch zijn.
Ik kan alles héél goed
herinneren, zie het als een film voor mij. Ik
maak geen mooie woorden erbij, verzin er niets
bij, want dan geeft het geen goed beeld.
Ik zou het zo willen
formuleren: Ik schrijf wat ik echt weet en
schrijf als het ware de film op, die ik aan mij
voorbij zie komen. Ik zie alles als in een film,
ben héél erg visueel gericht. Zie het dus echt
als een film:
héél precies,
héél duidelijk
héél exact
héél zuiver.
Nóg een héél belangrijk
iets, waar ik net aan denk, en natuurlijk ook
meer aan gedacht heb, aan die toen twee jongere
kinderen die later kwamen, mijn zus Vivian en
broer John. Met eindeloos geduld luisterden ze
naar mijn verhalen. Mijn eindeloze verhalen. Hun
geduld! Eíndelóós geduld! Eíndelóós lief!
Lieve mamma en
allemáál, bedankt voor jullie Liefde.
Hierna
volgen mijn ervaringen over autistisch zijn in
mijn vroege kinderjaren.
1) Een absoluut stilte
gevoel om mij heen. Nìet benauwend, maar
constaterend. En wel goed wetend. Isolement.
Nooit praten.
2) Van dat stilte
ervaren nooit last gehad. Het was er gewoon.
Best, goed.
3) In mijn gevoel,
helemaal geen mensen om mij heen, alleen ikzelf,
omgeven in een coconomhulsel.
4) Voelde mij rustig en
vredig alleen. Zelfs prettig voelend in het
alleen zijn.
5) Een alleen gevoel,
maar niet een eenzaamheidsgevoel (volstrekt
niet).
6) Ik wàs in die cocon,
kon er niet uit, wilde er niet uit, deed geen
moeite om eruit te komen. Het was immers zo.
7) Andere mensen, die
zag ik niet. Andere mensen ervaarde ik niet als
ze er misschien wel waren. Er was niemand alleen
ikzelf.
8) Ik heb het gevoel
gehad, als héél klein meisje, alsof ik altijd
maar stond te staan (altijd in die doorzichtige
plastic cocon om mij heen). Stáán, stáán, stáán,
en kijken, kijken naar... niets. Helemaal alleen
wist ik. En... ik vond het best.
9) Geen blij gevoel,
geen verdrietig gevoel, van niets beleven,
niets, alleen die stille stilte.
10) Geen ervaring van
geluiden.
11) Een ín en in en
doodstille stilte om mij heen.
12) Geen enkel gevoel
van angst. Het was zo. Geen paniek. Ik stond en
stónd en stónd en stónd en stónd maar te staan,
en staarde en stáárde in het niets...
13) Ik ervaarde het als
in een woestijn, lichtbruin zand niet hier en
daar donkerder, niet horizontaal, maar
verticaal. Zoals je naar een schilderij zou
kijken. Ik ervaarde het niet als een schilderij,
want ik zag geen vormen. Ik keek in een soort
eindeloosheid...
14) Geen moe gevoel,
nooit, alleen maar staan. Letterlijk staan,
bewegingloos.
15) Stemmen ervaarde ik
niet. Dus: stemmen niet, geluiden niet, sferen
niet, eten niet, spelen niet, niets ervaarde ik.
16) Mamma was mijn
lieve mamma, mooi, lief en vol geduld. Toen ik
een héél, héél klein beetje ouder werd, zag ik
haar opeens naast mij staan.
17) Verwondering van
mijn kant. Dát is mijn lieve mamma wist ik.
18) Ik zat nog steeds
in die cocon, kon er niet uit om haar te
troosten. Ik wilde haar zeker gráág troosten. Ik
zie haar staan, met grote verwondering naar mij
kijken, zo van: 'Kindje, kindje wordt wakker.
Kan je niet wakker worden? Ben je er nu wel of
ben je er nu niet? Mijn kindje, waar ben je dan
eigenlijk?'
Ik wist dat ze dat vaak
dacht, ze zei het niet. Maar zo keek en dacht
ze. Ik wist dat, maar kon haar niet helpen.
19) Mamma was vaak
verdrietig om mij. Ze wist niet hoe mij uit mijn
isolement te halen, dat maakte haar ergens
onzeker.
20) Ik wilde haar dus
troosten, maar kon niet uit die stilte cocon.
21) Het willen
troosten, het willen helpen, maar geen kracht
eruit te kunnen komen uit die stiltecocon,
maakte mij verdrietig en het onmachtig zijn van
het niet kunnen, maakte dat ik in een soort
wanhoopsgevoel eindelóós ging
tiek-tak-tiek-tak-tiek-tak. Dit is bewegen van
voor en naar achteren, van achteren naar voren
met mijn bovenlichaam. Dat heen weer en heen en
weer ervaarde ik als bewegen. Verder was ik
bewegingloos. Ná dat tiek-tak gedoe. De stilte
van staan kwam weer terug.
22) Toen ik mamma als
eerste mens ervaarde naast, half naast mij, half
voor mij, vond ik dat héérlijk. Ik was blij.
23) Ik vond het
héérlijk om naar haar te kijken. Wát een mooie
uitstraling (voelde ik zéér intens). Slank, met
haar, korte haren, ruisende jurk. (ceintuur om
haar jurk, waardoor de rok ruim en mooie plooien
had).
24) Ze kwam zacht naar
mij toe, pakte mij zacht bij de schouders. En ik
zag zo'n stil verdriet. Ik zag haar zo, wilde
haar troosten, dat ging dus absoluut niet, en ik
bleef bewegingloos staan. Onbereikbaar voor
niets of iemand.
25) Ze huilde nooit. Ze
schreeuwde nooit. Ze verhief zelfs haar stem
nooit. Ze had een lieve, mooie zachte stem.
26) Vaak raakte ze mij
zacht aan bij mijn schouder (meestal links) Ze
was zó vaak stilletjes en verdrietig.
27) Als ze lachte, had
ze altijd zo'n lieve lach.
28) Dat maakte mij zo
blij die lieve lach. 'Lieve, lieve mamma', zei
ik stil, maar zei het niet, maar voelde het wel.
Kon het niet zeggen, ik zat immers in die cocon,
kon er niet uit.
29) Voor mamma en voor
mamma alleen, wilde ik er even uit kunnen om
haar lief over haar gezicht te aaien en zeggen
hóe ontzettend lief ik haar vond. Hoe mooi, hoe
práchtig! Ik kon er niet uit. Voor mamma wilde
ik eruit, even maar en dan gauw weer terug. Ik
kón er niet uit, en dát voelde ik als wanhopig,
onmachtig, geen kracht om naar haar toe te gaan,
dat wanhoopsgevoel maakte, dat ik eindeloos die
tiek-Tak, tiek-tak, tiek-tak bewegingen ging
doen. Eindeloos heen en weer bewegen...
30) Mamma hoorde ik.
Mamma zág ik, verder niemand. Geen mens, geen
dier. Niks drong door. Stilte.
31) De periode in de
kelder, nogal kleine ruimte, betonnen vloer,
drie betonnen treetjes naar de gang.
Ik zal het tekenen.
(Zoals ik mij dat herinner)
Rechts boven in de twee
hoeken, herinner ik mij de trapjes, drie treden
dus. Opeens waren wij daar. Ik heb niéts gemerkt
van die ellendige oorlog. Ik vond het in de
kelder ontzettend gezellig. Ik had totaal geen
angst, waaròm wij daar zaten. Ik voelde mij fijn
en gelukkig bij mamma en pappa. Die tijd was dat
enge cocongevoel er niet. Ik was veilig, veilig
en rustig.
O, ik vergeet bijna
iets belangrijks er nog bij te schrijven. Als ik
zo veilig tussen mamma en pappa in lag (ik lag
in het midden) dán voelde ik mij zo prettig en
vond het gezellig, maar, zodrá ik alleen wat
liep in die kelder voelde ik de gewaarwording
van het alleen zijn. De sfeer van de cocon, al
was de cocon nu niet zichtbaar voor mij (om mij
heen).
32) Opeens was de
kelderperiode voorbij. Plotseling stond ik weer
in de kamer. En, net zoals ik in de kelder had
opgemerkt, die soort doorzichtige plastic cocon
was er niet meer, was niet meer om mij heen.
Maar wel het voortdurende 'alleen-gevoel'. Geen
verdrietig gevoel maar een wijs constateren voor
zo'n jong kind.
33) Stond voor het
raam. Gladde witte-crême kleurige vensterbank,
lage verwarming, lager dan mijn lengte.
34) Ik keek graag uit
het raam naar de lucht, de wolken. Kon zo tijden
(nu bewuster kijken) maar eigenlijk was ik er
niet.
35) Ik merkte totaal
niets van die gruwelijke oorlog. (Terwijl de
bommen om je oren vlogen. Er is daar
verschrikkelijk gevochten). En ik..., ik staarde
stil naar buiten, zag en hoorde niets.
36) Op een keer, kwam
mamma stìl naast mij staan en keek ook stil naar
buiten. Ik voelde haar verdriet, maar kon niet
reageren. Heel even reageerde ik: Hoe??? Dat
weet ik nog precies met mijn handen wreef ik
heel zacht over de vensterbank heen en weer, en
heen en weer. Het stopte abrupt, en het volgende
ogenblik keek ik weer naar de lucht. Stil
staand, en niets zeggen. Absolute stilte.
37) Pop Marina, een
pop, die van mij was. Die zat op een bruin
bankje (latten) tussen twee muren. Ik speelde er
nooit mee, maar vond het wel leuk om er soms
(heel soms) naar te kijken.
38) Wat ik wel heel
bewust beleefde was het licht. Het zonlicht en
de bomen aan de overkant. (schuin aan de
overkant). Het zonlicht was mooi. Gouden
kleuren. De piano, daar lag een doek over, dat
kleurde ook zo mooi. Er hingen franjes aan die
doek. Weinig schilderijen, veel muurruimte. Dat
alles constateerde ik, mede het steeds beleven
alsof ik er niet was. Onbegrijpelijk, maar zoals
ik al eerder schreef, alles was zó, zó, zó stil.
Ik was nergens, een eindeloos nergens...
39) Op een gegeven
moment ervaarde ik: Mamma, die ik helemaal zág.
Práchtig, mooi, lief! Wat een lieverd. Wat had
ze een mooie stem ook. Maar altijd zacht. Ze
praatte nooit met stemverheffing. Mamma die ik
áltijd bij mij wist. Dat gaf mij zo'n gelukkig
gevoel, zo'n gelukkig 'weten'. Ik vond het
héérlijk om naar haar te kijken. Ze had altijd
zo'n prachtig licht om haar heen. Maar nu haar
eens spontaan knuffelen deed ik niet. Ik keek en
keek en kéék bewust naar haar. Daarna...?
Staarde ik weer in het niets. Ik was gewoon
totaal helemaal nergens.
40) Ik herinner mij ook
op de grond zitten. Opkijken naar mamma, zij
lieve mamma voor mij zijn. Ik voelde dat héél
bewust, en daarna, hoofd naar beneden en niets
meer. Ik was helemaal weg. Ik was er gewoon niet
meer.
41) Pappa heb ik in
mijn gevoel nooit gezien. (als klein kind
natuurlijk, ik schrijf over die periode). Zoals
ik zo intens mamma zág, zo heb ik pappa nooit
gezien. Wat ik wel weet: Hij had een hardere
stem dan mamma, mooie klank.
42) De kamer had een
soort niskamer, een muur en daarachter nog een
stuk van de kamer. Dat vond ik mooi. Ook hier
weer: véél zonlicht.
43) Mijn mooiste plaats
van de kamer, was het eindelóós staan voor het
raam, en maar staren en staren en stáren. Nóóit
bang voor alle oorlogsgeweld. Ik hóórde niets.
Ik beleefde geen angst. Ik wist niet eens dat er
oorlog was. Ik wás er wel, maar ik was er ook
niet.
44) Nooit spelen, geen
kinderspelletjes, niet met andere kinderen
spelen. Niks.
45) Totdat... Ik stond
op een plaats van stoeptegels. Een stuk van de
tuin van mamma en pappa. Dus: Een vierkant van
allemaal tegels, met aan de zijkant een muur, de
muur was tegen het huis aan. Ik stond daar
opeens, mèt een speeltje. Een aapje aan een
touwtje. Het aapje zat op een fietsje, het kon
écht zelf fietsen, als je aan het touwtje trok.
Dat vond ik zo'n lief gezicht. Nu ik dat zo
opschrijf, beleef ik dat zo heel duidelijk.
46) Het zonnetje
scheen. De tegels waren zo lekker warm.
47) Ik liep op blote
voeten. Opeens stond ik stil, en keek met schrik
naar mijn beide voeten. Ik constateerde opeens
héél sterk: wat heb ik een kleine, dikke voeten.
En wat dik en hoog bovenop de voeten. Ik weet
dat ik daar aandachtig naar keek. Nogal lang.
48) Het waren kleine,
korte herinneringen van dat ik er even was, en
toen weer niets. Dus: Ik was even aanwezig, en
toen weer nergens.
49) Ik moest vandaag
steeds maar denken: Laat ik er goed aan denken
ook dit in mijn verhaal te schrijven. Ik heb het
ergens al wel even opgeschreven maar ik vind het
erg belangrijk om dit uitgebreid op te
schrijven. Zoals ik al eerder dus schreef: Mamma
vond ik zó, zó, zó ontzettend lief! En: ik vond
haar ook zó, en zó, en zó ontzettend mooi! Ze
had iets teers, maar ook zoiets enorm sterks!
Zoals men die uitdrukking heeft van: een rots in
de branding.
Ik had váák dus vele
momenten dat ik héél bewust en met héél véél
liefde naar haar keek. Je bent mijn lieve, lieve
mamma, wat houd ik ontzettend véél van U. Op
zulke momenten kéék ik wel bewust en heel
aandachtig naar haar. Véél mooi licht om haar
heen. Mamma zag ik altijd. En was steeds diep
onder de indruk van haar.
Opmerking: Ik beschrijf
dit heel uitgebreid, omdat ik dat ook zo heel
intens beleefde.
Zodra ik merkte dat ik
even mamma niet zag, dat ze even niet in mijn
buurt was, viel ik terug in die ontzettende
stilte van niets. Ik voelde niets meer, ervaarde
niets. Ik was weer niets.
50) Muurtje in de tuin
kapot (door de oorlog). Zag het, maar begreep
niet waaròm dat kapot was. Stond er ook niet bij
stil. Muurtje kapot. Mijn reactie: 'O'.
51) Het moment, waarop
mamma pop Marina de kelder in deed, ze gooide de
pop de kelder in, niet wild. Maar met een
rustige handeling. 'Dat is beter, pop Marina
moet de kelder in'.
Het was het moment
waarop mamma en pappa en ik moesten vluchten uit
Arnhem. Vanwege die ontzettende verschrikkelijke
oorlog. Een oorlog, waar ik niets van heb
gemerkt.
Ik weet nog goed, dat
toen mamma de pop de kelder in gooide, dat ik
toen dacht: Mamma weet waaròm ze het doet. En ik
vond het helemaal best. Mamma had het welbewust
gedaan. Ze dacht: Als Petra de pop mee zou nemen
met de evacuatie en ik zou per ongeluk de pop
laten vallen onderweg, zou ik de pop willen
oprapen... Met al die mensen... met al die arme
vluchtelingen. Ik zou zelfs onder de voet
gelopen kunnen worden. Wat ik mij ook nog héél
goed herinner is: De open deur naar de kelder.
De complete donkerte daar ìn die kelder. Een
soort wazige zwartheid. Mamma die de pop als in
een vertraagde film langzaam gooide. Ik keek en
dacht dus: Het is goed zo. Ik hoorde geen klap
van het vallen. Mamma deed de deur langzaam
dicht. Ik keek naar haar. Wat ik mij duidelijk,
zeer duidelijk kan herinneren (ik zò voelde),
mamma wéét waarom ze dat zo deed. Als een soort
goed weten van haar handeling. En ik vond het
goed. Het was beter zo. Echt beter wist ik
'ergens'.
52) Tijd? Voor mij
bestond er geen tijd. De tijd was als het ware
rondom mij. Een soort grote wazigachtige bal. En
een eindeloze, stilte, stilte, stilte!
53) Bommen? Dat het
oorlog was? Niets merkte ik daarvan. Ik was
volkomen geïsoleerd in mijzelf. Mamma ervaarde
ik als pure Liefde. Een schat van een
moeder, die mij steeds en steeds weer wilde
helpen, om uit dat isolement te halen. Het lukte
haar niet. Vaak kwam ze in mijn buurt, stil naar
mij kijken. Mij helpen: 'Kom dan toch mijn
kindje, kom, kom, kóm...! Ik vòelde zo bewust
haar Liefde. Ik ervaarde stééds weer, hoe móói
en hóe lief ze was. En wat mij telkens weer
opviel, iedere kéér weer, was de zon, de
zonnestralen om haar heen. Daar werd ik altijd
weer zó intens gelukkig van. Een kwestie van
enkele momenten want daarna, voelde ik mij weer
terugglijden in die eindeloze tijdloosheid. Een
ook hele erge eenzaamheid, zonder het als
eenzaamheid te ervaren. Een soort ballon die mij
vasthield, een ballon die mij gevangen hield,
maar het niet als gevangen voelen liet ervaren,
maar meer een niet verder kunnen. Een
onzichtbare bal, waar ik niet doorheen kon. Ik
stond als het ware middenin die bal, kon er niet
uit. Wilde er ook niet uit, hoefde er niet uit.
Het was zo, en het was goed zo. Alles zag ik
wazig. Een soort (rondom mij) licht beslagen
ruit.
54) Mamma zag ik
helder.
55) De zon zag ik
helder.
56) De kelderperiode
zag ik helder. Dáár was die onzichtbare bal er
bijna niet, althans heel weinig.
Het liefst wil ik zeer
belangrijke dingen noteren. In punten,
puntsgewijs bedoel ik. Geen ellenlange verhalen.
1) De periode van
vluchten (even daar voor) weet ik niets van.
2) De lange, zware,
vermoeiende, angstige tocht, de vlucht van
Arnhem naar Wassenaar, weet ik niets van.
3) Opeens was ik in
Wassenaar. Alles werd in huis geblindeerd,
zwarte papieren rolgordijnen. Waarom? Geen idee.
4) Ik voelde mij,
voelde is een te zwaar woord, ik kan beter
zeggen: Ik was er. Ik ervaarde mij zelf als
stil, alleen en eenzaam. Maar geen eenzaamheids
ervaren. Het was er gewoon. Een niets, een
nergens, opgesloten in mij zelf.
5) De enigste die ik
steeds duidelijk ervaarde en goed om mij heen
ervaarde was mijn lieve mamma.
6) Ze was zo mooi en zo
lief en ze liep maar druk te zorgen. Ook heel
stil was ze.
7) Andere mensen
ervaarde ik niet.
8) Totdat... een
engerd, een Duitser, oma haar tafel kwam
weghalen. Maar... de engerd zag ik niet. Opeens
werd de tafel opgetild, hoog opgetild en weg was
die..., gestolen zomaar... gejat. De figuur
ervaarde ik niet, alleen de tafel die wegging.
9) Ik heb het gevoel,
of ik daar was in een grijs, zwarte stilte. Geen
geluid, geen mensen (Terwijl daar veel mensen
liepen. Ik weet daar niets van, drong niet tot
me door in mijn isolement).
10) Nogmaals, alleen
mamma, ervaarde ik. Mamma met haar lange zwarte
jas, wollig, met grote, zwarte knopen.
11) Mamma die in de
tuin ijs ging halen voor ijs zoete stroop.
Stroop was bloembollen sap.
12) Mamma die stil
werkte. Alleen.
13) Opeens lag daar een
witbrood op de punt van de grote kast. Dat brood
rook lekker. Hóe dat brood er gekomen was, dat
wist ik niet, maar aan zulke dingen dacht ik ook
helemaal niet.
14) Bij oma, had ik
altijd het gevoel dat ik ergens in de kamer maar
stil stond te staan.
15) En dan... die twee
lieve honden daar. Cora en Mekkie. Cora, een
lichtbruine herdershond met van die mooie bruine
ogen. Mekkie, een veel kleiner hondje, wit,
helemaal wit. Wat vond ik ze lief. Als ik naar
bed moest, bleef Cora onderaan de trap staan,
met haar voorpootjes op de onderste tree. Mekkie
bracht mij naar bed, ze bleef net zo lang bij
mijn bed staan totdat ik er in lag. Wat lief.
Dat ritueel van die
twee trouwe makkers, deed mij heel veel. Maar
alleen dát moment weet ik. De rest van overdag
is alles zwart, een zwartgevoel.
16) Ik had geen honger,
geen gevoel van andere mensen om mij heen.
Alleen die ijzige donker-ervaring.
17) Dan opeens... ons
nieuwe huis. Een lief huis, geborgen, daar
bedoel ik mee, dat ons huis mij een geborgen,
rustig en mooi gevoel gaf.. Een blij gevoel. Dat
moment ervaarde ik heel diep. Dit, dit is een
lief en fijn huis.
18) Door donkere
struiken omgeven was het huis.
19) Het leek net, alsof
het huis heel licht was, niet wit geverfd. Een
licht, mooi en blij ervaren, het 'zien' van dát
huis.
20) Wat ik mij verder
nog zéér goed kan herinneren, was de
balkonkamer. Een kale kamer, houten vloer en bij
het raam... en een eenzame, kale, rieten wieg.
Dat voelde ik met een schok als zó eenzaam.
(Later is mij verteld dat het huis van een SS-er
was geweest. Ze moesten dingen in huis achter
laten en waren gevangen genomen)
21) Die rieten wieg,
geen prettige ervaring.
22) Daarna..., daarna
was het weer wat mijzelf betreft wéér een zo'n
totaal alleen-eenzaamheids-zijn.
23) Een commode, in de
kastjes stonden houten sandalen met gekleurde
plastic bandjes voor over je voeten als steun.
(De wreef).
24) Hòe die commode
daar was gekomen? Geen idee.
En wáár die schoenen
opeens vandaan kwamen? Geen idee. Ze waren er
gewoon... opeens.
25) Nog stééds geen
ervaring, geen bewustzijn van mensen om mij
heen.
26) Mamma, mijn lieve
mamma, die ervaarde, die nam ik bewust waar.
Verder... niemand...
27) Ik voelde mij
altijd blij en gelukkig als ik bij haar in de
buurt was.
28) Als ik weer als zo
vaak mij weer bewust in die soort doorzichtige
cocon om mij heen was, was ik ergens totaal
ontredderd, maar ik was nooit bang van díe
cocon, maar wel machteloos. Wat ik al eerder
schreef, dan kwam dat tiek-tak-bewegen-gevoel
weer boven, een uiting van machteloosheid.
29) Vrede! Oorlog
voorbij! Al die ellendige jaren van oorlog
voorbij! Héérlijk! Ik? En merkte er toch niets
van. Wel: vliegtuigen die op een weiland pakken
lieten vallen met eten en snoep. Waarom? Ik wist
het niet. Het was er. 'O'.
30) Mamma, die mij
meenam naar een bepaalde plek. Vrede! Vrede!
Vrede! Ik, die tergend langzaam mijn veter
vastmaakte van mijn linker schoen. Mamma die al
ver vooruit liep. Op mij wachtte, verder liep,
wachtte weer: 'Kom dan'.
Ja, eerst mijn schoen
vastmaken (of grapje). Wij gingen ergens heen,
waarnaar? Ik wist het niet. En ik hoorde later
dat mamma vertelde wat er kon gebeuren.
31) Het waren de
vliegtuigen van de vrede.
32) Voor ik verder ga
met schrijven, wil ik even zeggen: dit schrijven
is in de ik stijl, dat is niet prettig om te
lezen in een artikel maar dit is geen boek, maar
aantekeningen van mij zelf. Waar ik bij
betrokken ben.
33) Wat mij nog heel
goed in het geheugen staat gegrift, waren op de
speelplaats van de lagere school, reden opeens
allerlei mannen met zwarte, dikke, leren jassen
op zware motoren. Ze reden door elkaar, het
waren er veel.
34) De mannen hadden
dikke hoofden en dikke, zware nekken.
35) Een héle nare en
héél onprettig gezicht. Het was geen angstig
gevoel, maar het maakte op mij een beklemmend
gevoel. Een soort gevaar, beklemming.
36) De zon ervaarde ik
zoals altijd als héérlijk.
37) Wat ik ook fijn
vond, als het mooi, warm weer was. Véél zon,
warmte, mooie natuur. Dat ging ik bewuster
'zien'.
38) Mensen... mensen
zag ik nooit. (in mijn gevoel)
39) Zielsblij was ik
met de geboorte van mijn lieve broer en zusje.
Zulke lieve, kleine kindertjes. Op die momenten
stapte ik bewust even uit die cocon om er daarna
weer gauw in terug te gaan.
40) Die cocon was daar
altijd om mij heen, kwam vanzelf om mij heen,
was soms weg en dan weer terug. Maar om het even
duidelijk uit te leggen.
41) Met die bijzondere,
schitterende blijheid van een geboorte van een
broer en zus, toèn kon ik bewust zèlf uit die
cocon komen. Zonder bemoeienis van die zelfde
cocon zelf. Nu had ik zelf de kracht om er even
uit te komen.
42) Maar van de tijd
dat mamma in verwachting was, daar weet ik niets
van. Geen moment. Ook niet dat mamma zo ziek
ervan was.
43) Wat ik weer wel
heel goed weet, was dat mamma na de geboorte,
eerst van Vivian en een paar jaar later van John
dat mamma in bed lag (vlak na de geboorte van de
kinderen) dat zij zo zielig wit eruit zag. Zo
moe. Maar ze was héél gelukkig. Dat gelukkig
zijn van haar, maakte mij héél blij en héél
gelukkig. En natuurlijk de geboorte van Vivian
en de geboorte van John, maakte mij ook héél
gelukkig.
44) Die cocon is heel
langzaam aan gaan verdwijnen, dat (ongeziene)
plastic omhulsel wat bijna altijd om mij heen
was. Waardoor ik (in) dat plastic omhulsel
geїsoleerd was van de buitenwereld.
45) Dat werd dus steeds
minder en minder en op een moment wás dat
omhulsel helemaal weg.
46) Daar stond ik dan,
zonder omhulsel. Ik was zo blij, maar had het
gevoel gekregen van: Hier sta ik dan.
47) Ik zag iedereen
duidelijk. Mamma, Vivian en John. En ik was zó
gelukkig dat te ervaren. (Mamma heb ik altijd
gezien, ook al zat ik in die cocon). Toen bewust
ervaren, mamma natuurlijk, Vivian en John, en
pas veel later pappa.
Als laatste wil ik er
nog een paar dingen bij schrijven.
Ik heb het hele verhaal
met aandacht door gelezen, en ik vind dat ik het
erg goed heb beschreven. Want alles is precies
opgeschreven. Toen ik het zo rustig doorlas,
ervaarde ik het ook helemaal. Ik leek weer
helemaal terug te gaan naar vroeger. Zó wás het!
En eigenlijk... Is het nog zo. Er zijn
natuurlijk veel dingen anders, maar... In wezen
hetzelfde.
Ik ben intens dankbaar
dat ik kan tekenen, schilderen, boetseren.
Musiceren is mijn lust en leven, zang, fluit,
piano. Dat ik mooie werkstukken kan maken. Ik
ben daar blij om. Maar... er zijn maar een paar
mensen in de wereld (buiten mamma, Vivian en
John) die ik aardig vind of lief vind. Om het
liever in punten te schrijven:
1) Ik wil eigenlijk
geen andere mensen zien.
2) Geen andere mensen
spreken.
3) Helemaal niet naar
mensen op bezoek.
4) Ik ben bang voor
mensen.
5) Ik voel mij niet
prettig in hun nabijheid.
6) Voel mij opgelaten
in hun buurt.
7) Voel mij met meer
mensen totaal geïsoleerd, niet prettig.
8) Als vreemden iets
onaardigs over mij zouden zeggen (als voorbeeld
bedoel ik dit) doet het mij niets. Ik heb er
geen last van. Maar mensen waar ik van houd, heb
ik er veel last van.
9) Zie ik iemand die ik
ken (onderweg) wil ik het liefste die persoon
niet zien en een straatje om lopen.
10) Het cocon, beter
gezegd: De coconervaring is weg, maar van
vreemde mensen ben ik eigenlijk bang, zeer
angstig en zou ik weg willen kruipen.
11) Ik voel mij dan
opgelaten, bang, onprettig.
12) In een kamer met
vreemden. In een zaal met vreemden. Vreselijk.
Ik zou zó snel mijn jas aan doen en wegrennen.
Wég van al die enge, vreemde mensen.
Ik hoop dat ik een
duidelijk beeld heb gegeven over autistisch
zijn. Ik zelf denk van wel. Dat autistisch zijn
moeilijk is, dat vind ik wel. Maar een mens
'zelf' kan er veel aan doen als je daartoe
enigszins in staat bent. Dat is mij zéker
gelukt.
Alleen.... jammer, de
grote angst en onprettig gevoel voor vreemde
mensen is nooit over gegaan, en ik weet ook, dat
dát nooit over zal gaan. Dat is een tè grote
angst. Ik was een autistisch kind en ben een
autistische volwassene. Maar door de liefde van
mamma, pappa, Vivian en John is mijn cocon
verdwenen. En door mijn willen kunnen leef ik
niet meer in een volslagen isolement van binnen.
Verkeer niet meer in het niets of nergens,
tiek-tak-bewegingen maak ik niet meer. Dingen in
mijn omgeving kan ik nu wel ervaren, dringen tot
mij door. Zonder liefde en engelengeduld van
mijn omgeving zou ik nog steeds in mijn niet
zelf verkozen helse cocon hebben gezeten.
Gevangen in een cocon, waar je niet in of uit
kan. Autisme betekent hulpeloos, machteloos
opgesloten zijn, niet in je zelf, maar in het
nergens en niets. Kijken zonder te zien, ervaren
zonder iets te voelen, geluiden die er zijn niet
horen, alles één grote stilte... van niets naar
nergens. In onbegrensde eindeloosheid. Er zijn
zonder dat je er bent. Door liefde is mijn cocon
verdwenen. Voor andere autistische mensen is
mijn verhaal misschien een hoop. 'Je kan
het...'. Verder schrijf ik niet. Ik heb al een
duidelijk beeld gegeven.
Petra van der Berg
Knappe mensen |